home    about    browse    search    latest    help 
Login | Create Account

Helpmeststoffen: Beschikbaarheid en opname van stikstof in de biologische teelt van zomertarwe

Cuijpers, Willemijn and Hospers-Brands, Monique (2008) Helpmeststoffen: Beschikbaarheid en opname van stikstof in de biologische teelt van zomertarwe. [Additional fertilizers: Availability and uptake of nitrogen in organic spring wheat.] Louis Bolk Instituut .

[thumbnail of 2005.pdf] PDF - English
1MB


Summary in the original language of the document

In 2007 heeft het Louis Bolk Instituut onderzoek gedaan naar de eigenschappen van 12 hulpmeststoffen die gebruikt kunnen worden in de biologische landbouw: verenmeel, vinasse (restproduct uit de verwerking van suikerbieten),protamylasse (restproduct uit de winning van aardappelzetmeel), Maltaflor (restproduct op basis van moutkiemen van gerst en vinasse), ricinusschroot (restproduct uit de winning van wonderolie uit de plant Ricinus communis), luzernebrok, koolzaadschroot, Condit (restproduct op basis van melkwei op een drager van zaagsel en tarwestro, met toevoeging van zeoliet), twee kippenmesten, een digestaat op basis van co-vergisting van rundveemest met energiemaïs en kuilgras, en een digestaat op basis van puur energiemaïs. De meststoffen zijn toegepast in een bemestingsexperiment in zomertarwe (Lavett) op zeeklei met een organische stofgehalte van 4,6%. De tarwe is bemest met een najaarsgift van 10 ton vaste rundermest. De hulpmeststoffen zijn vlak na uitstoeling van de tarwe toegediend, met een gift van gemiddeld 138 kg N/ha. De proef is aangelegd in een compleet gerandomiseerde blokkenproef met 4 herhalingen, na het inzaaien van de tarwe. Elk veld is daarna in tweeën gesplitst, waarbij de helft van het veld met tarwe begroeid was, en de andere helft door branden en schoffelen braak werd gehouden.
De weersomstandigheden zijn dit jaar erg extreem geweest, met een zeer droge (12 weken) en warme periode vroeg in het voorjaar. Dit heeft gezorgd voor een slechte kieming en uitstoeling van de tarwe. Daarnaast was de onkruiddruk met het wortelonkruid Akkermelkdistel in het proefveld zeer hoog. De opbrengsten waren laag; variërend van 1,4 ton/ha (koolzaadschroot) tot 3,9 ton/ha (controle zonder hulpmeststoffen). De hoogste opbrengsten in de velden zonder hulpmeststoffen werden ook gevonden in een onafhankelijk experiment met zomertarwe op hetzelfde bedrijf. De veel hogere onkruiddruk in de bemeste percelen kan een mogelijke verklaring geven voor de verschillen in opbrengst.
Er zijn significante verschillen gevonden in kwaliteit van de tarwe tussen de verschillende meststoffen, maar door de extreme weersomstandigheden, kunnen hier geen harde conclusies uit getrokken worden. De eiwitgehalten van de tarwe liepen uiteen van 10,4% (controle) tot 14,0% (luzernebrok). Zeleny-sedimentatiewaarden liepen uiteen van 39 (digestaat uit co-vergisting) tot 53 ml (luzenebrok). De valgetallen van de tarwe waren allemaal hoog, tussen 343 (digestaat uit co-vergisting) en 400 (verenmeel). De hectoliter gewichten waren laag, variërend van 69 (vinasse) tot 76 (zowel in de controle als in de behandeling met Condit). Besmettingsniveaus met Fusarium liepen uiteen van 9% (controle) tot 18% (vinasse).
Het gehalte aan nitraat in de bodem is op 4 momenten tijdens de teelt bepaald, zowel in de met tarwe begroeide als in de braak percelen. In de met tarwe begroeide veldjes werden de stikstofgehalten, ondanks de hoge giften, bij de laatste twee metingen zo laag, dat er geen significante verschillen tussen de behandelingen waren. In de braak percelen traden wel significante verschillen in nitraat gehalten op tussen de verschillende meststoffen. Hieruit valt af te leiden dat met name uit vinasse, protamylasse en condit, veel stikstof snel beschikbaar komt. Deze worden gevolgd door verenmeel, ricinusschroot en digestaat uit co-vergisting. Voor een meer gestage stikstoflevering door het seizoen lijken met name luzernebrok, koolzaad en Maltaflor geschikt. Daarbij kan de stikstoflevering wellicht versneld worden door inwerken van de korrels, waardoor deze sneller uit elkaar vallen. De kippenmesten en digestaten bevatten net zoals vinasse veel N-mineraal in het product, maar hier kan mogelijk ook veel verloren gaan naar de atmosfeer. Na 6 weken hadden de kippenmesten, digestaten en condit juist de laagste gehaltes aan beschikbaar stikstof in de bodem. Bij protamylasse, digestaat uit co-vergisting, condit en verse kippenmest was na 6 weken bovendien een aanzienlijke hoeveelheid stikstof verdwenen ten opzichte van de controle behandeling.


Summary translation

The characteristics of 12 additional fertilizers that are applied in organic agriculture, were investigated in a field experiment in 2007 by Louis Bolk Institute: feathermeal, beet vinasse (byproduct of the sugar industry), protamylasse (a residual compound of industrial starch production), Maltaflor pellets (a residual compound based on malt germs from malting barley and vinasse), Ricinus pellets (a residual compound from the extraction of castor oil from the beans of Ricinus communis), Alfalfa or Lucerne pellets (Medicago sativa), Rapeseed pellets (Brassica napus), Condit pellets (a residual product based on milk whey on a carrier of sawdust and straw, with added zeolite), two types of organic chicken manure (fresh and old), two types of digestate from biogas plants with either co-fermented manure,maize and grass silage, or only maize. Control plots received no additional fertilizer.
The fertilizers were applied in a field experiment with spring wheat (Lavett) on a sea clay soil with an organic matter content of 4,6%. In autumn, 10 tonnes of cattle manure were applied. Additional fertilizers were applied at the time of tillering, with an average gift of 138 kg N/ha. The experiment was primarily designed as a complete randomized block design with 4 replicates. After sowing, each field has been split in two. Half of the plots were grown with wheat, the others were kept fallow by burning and weeding.
Extreme climate conditions in 2007 have had a major impact on the experimental results, with a very dry and warm period during 12 weeks in spring. This caused a poor germination and tillering of wheat, and coincided with a high pressure of the Perennial Sow-thistle (Sonchus arvensis L.) in the plots. Yields were very low, ranging from 1.4 tonnes/ha (Rapeseed pellets) to 3.9 tonnes/ha (unamended control). The highest yields in the unamended plots were also found in an independent experiment with spring wheat on the same farm. Application of different fertilizers resulted in significant differences in various quality parameters. However, due to extreme circumstances, no hard conclusions can be drawn. Protein contents of wheat varied from 10.4% (unamended control) to 14.0% (Alfalfa pellets). Zeleny sedimentation values ranged from 39 (digestate from co-fermentation) to 53 ml (Alfalfa pellets).
Falling numbers of all plots were very high, ranging between 343 (digestate from co-fermentation) to 400 (feathermeal). Hectoliter weights were low, ranging from 69 (vinasse) to 76 (unamended control, as well as Condit pellets). Fusarium contamination varied between 9% (unamended control) and 18% (vinasse).
Nitrate contents of the soil have been determined at 4 times during the growing season, in both cropped and fallow plots. In wheat plots, nitrate contents of the soil became very low during the last 2 measurements, despite of high fertilizer gifts, and no significant differences between treatments were measured. In fallow plots, significant differences between treatments were measured during the entire growing season. From this it might be concluded that vinasse, protamylasse and probably Condit, are fast nitrogen releasing fertilizers. These were followed by feathermeal, Ricinus pellets and digestate from co-fermentation. For a more steady release of nitrogen throughout the growing season, Alfalfa pellets, Rapeseed pellets and Maltaflor pellets may be more adequate. Nitrogen release may be fastened by incorporation of pellets in the soil, as this may stimulate decomposition of the pellets. Chicken manures and digestates contain a large amount of mineral N in the product, which may cause unwanted losses of nitrogen to the atmosphere. After 6 weeks, chicken manures, digestates and Condit had the lowest amounts of available nitrogen in the soil. In treatments with protamylasse, digestate from co-fermentation, Condit and fresh chicken manure, after 6 weeks a considerable amount of nitrogen was lost compared to the control treatment.

EPrint Type:Report
Keywords:hulpmeststoffen, additional fertilizers
Subjects: Crop husbandry > Composting and manuring
Research affiliation: Netherlands > Louis Bolk Institute
Deposited By: Steinbuch, Luc
ID Code:13259
Deposited On:17 Mar 2008
Last Modified:12 Apr 2010 07:37
Document Language:Dutch/Nederlands
Status:Published
Refereed:Not peer-reviewed

Repository Staff Only: item control page

Downloads

Downloads per month over past year

View more statistics